In Nederland wordt er vanaf de leeftijd van 30 jaar iedere 5 jaar een uitstrijkje afgenomen in het kader van het bevolkingsonderzoek ter preventie van baarmoederhalskanker. Wanneer er bij een uitstrijkje het Humaan Papilloma Virus (HPV) wordt gevonden, wordt er verder gekeken of er cellen worden gevonden die er anders uitzien dan normaal (Pap screening). In dat geval zal de baarmoederhals verder moeten worden onderzocht.
Hoe baarmoederhalscellen eruit zien wordt uitgedrukt in ‘Pap’. Pap 1 betekent dat er geen afwijkingen zijn. Je wordt verwezen naar een gynaecoloog als de uitslag Pap 2 of hoger is. De gynaecoloog legt nog eens uit wat er tot nu toe is gevonden en wat er verder gaat gebeuren. Daarna wordt de baarmoederhals onderzocht. De gynaecoloog doet dat met een kolposcoop: een soort microscoop.
Afhankelijk van het beeld tijdens de kolposcopie kan er een afwachtend beleid volgen. Soms wordt er wat weefsel verwijderd (biopt) of volgt direct een behandeling waarbij meer weefsel verwijderd wordt.
De uitslag van het onderzoek van het weefsel van de baarmoederhals is meestal binnen 2 weken bekend. Deze uitslag wordt uitgedrukt in CIN. CIN is een afkorting van Cervicale Intra-epitheliale Neoplasie (nieuw groei in de bekleding van de baarmoederhals).
De uitslag kan zijn:
- CIN I: lichte afwijking aan de baarmoederhalscellen (lichte dysplasie): Hierbij is meestal geen behandeling nodig, de afwijkende cellen verdwijnen meestal vanzelf.
- CIN II: de baarmoederhalscellen zijn meer afwijkend (matige dysplasie): Hierbij is vaker behandeling nodig maar zeker niet altijd, ook deze afwijkende cellen kunnen vanzelf verdwijnen.
- CIN III: de baarmoederhalscellen zijn sterk afwijkend. Het gaat hier om een voorstadium van of een risico op baarmoederhalskanker (sterke dysplasie): Hierbij is altijd behandeling nodig, de kans dat de afwijking vanzelf verdwijnt is erg klein.